Artikel bewaren

Je hebt een account nodig om artikelen in je profiel op te slaan

Login of Maak een account aan
Reacties0

Interview AnneLoes van Staa | Als een kind volwassen wordt

Voor kinderen met aandoeningen moet er goede transitiezorg zijn wanneer ze volwassen worden. AnneLoes van Staa pioniert al jaren op dit vlak. Haar pensioengerechtigde leeftijd heeft daar niets aan veranderd.
AnneLoes van Staa
AnneLoes van Staa: ‘Transitiezorg is een verpleegkundig thema bij uitstek’. Foto: Henk Rosendal

Waarom ben je destijds de verpleging ingegaan?

‘Ik had nooit aan werken in de zorg gedacht, ook al was mijn moeder arts. Ik wilde schrijfster worden. Mijn voorbeeld was Irmgard Smits, het meisje dat in de jaren ‘60 Witte Raven-pockets schreef over haar ervaringen in een tbc-sanatorium. In elk geval zat mijn interesse voor het patiëntperspectief er al vroeg in… De verpleging kwam pas op mijn pad toen ik na een afgebroken studie sociologie en een mislukte carrière als revolutionair iets nuttigs wilde gaan doen waarbij je kon werken en leren tegelijk.’

Welke verpleegkundeopleiding(en) heb je gedaan?

‘Ik heb tussen 1980 en 1984 de in-service-opleiding gedaan in het toenmalige Dijkzigt Ziekenhuis, het huidige Erasmus MC, aangevuld met de kinderaantekening in het Sophia Kinderziekenhuis. Er ging een wereld voor me open. Tot mijn verrassing paste de verpleging goed bij mij, ik vond het geweldig om direct contact te hebben met mensen van alle rangen en standen. Je kunt iets voor mensen betekenen op intieme en heftige momenten: kantelpunten in hun leven. Veel patiënten die ik als leerling meemaakte zijn me altijd bijgebleven. Na mijn diplomering ging ik werken in Nicaragua, in een ziekenhuis op een neurochirurgische kinderafdeling. De omstandigheden daar waren totaal anders. Niet alleen door de schaarste aan alles, van water tot medicijnen, maar ook door de werkwijze van verpleegkundigen. Die kwamen hun zusterstation nauwelijks uit en maakten hun handen het liefst niet vuil. Maar later begreep ik dat beter: je verdiende zo weinig, dat je er een baan in de informele sector bij moest hebben om te overleven.’

Wat is je het meest bijgebleven uit de opleidingstijd?

‘Er wordt weleens nostalgisch gedaan over de in-service-opleiding, maar dat is niet terecht. We leerden vooral om te doen zoals “het hoorde”, zoals het altijd was gedaan. Je werd niet geacht kritische vragen te stellen. Als je vroeg waarom of je wilde meer uitleg, werd er standaard gezegd: “Dat hoef jij niet te weten!” Met mijn rebelse geest paste ik niet zo goed in dat verpleegkeurslijf; ik heb geen talent voor onderdanigheid. Ik botste met de hoofdzuster die bepaalde hoe lang je rok moest zijn en welke kleur je panty.

Toen we een leerlingenraad oprichtten met een eigen blad, de Ondersteek, werd dat niet gewaardeerd. Vlak voor mijn diplomering werd zelfs met ontslag gedreigd, omdat ik aangezet zou hebben tot een staking, wat niet zo was. Gelukkig liep het met een sisser af en kon ik doorstromen naar een vervolgopleiding. In het kinderziekenhuis vond ik het fijn. Ik heb er nog altijd profijt van dat ik geleerd heb couveuses grondig te soppen en – vooral – de wieltjes met een wattenstokje te reinigen.’

Wat sprong eruit, zowel in positieve als in negatieve zin?

‘Een voordeel van de in-service-opleiding was dat je meteen werd ondergedompeld in de praktijk. Je ging de heftigste dingen beleven. De eerste patiënt die ik had gewassen, overleed een kwartier later. Zoiets kan je niet verzinnen. Eigenlijk waren we totaal niet voorbereid op wat je allemaal moest doen, vaak met weinig personeel. Je was soms als tweedejaars-leerling ’s avonds of ’s nachts verantwoordelijk voor een heleboel doodzieke patiënten. Erg patiëntgericht waren we niet hoor.

Ik herinner me dat de nachtdienst op de afdeling Neurologie om vijf uur ’s ochtends het grote licht aandeed, omdat alle patiënten gewassen moesten zijn voor de dagdienst kwam. Vreselijk vond ik dat, maar als leerling kon je daar niets van zeggen. Het ziekenhuis was zó hiërarchisch, je mocht een arts nooit tegenspreken of zelfs maar iets voorstellen. Vind je het gek dat de hoofdzuster van mijn eerste afdeling op mijn beoordeling schreef dat ik me ‘niet als een eerstejaars-leerling gedroeg’? Dat was geen compliment…

Maar die ervaringen hebben me laten zien wat het betekent om ziek te zijn, afhankelijk te zijn van zorg, soms met slechte vooruitzichten en veel lijden. In het jaar van mijn diplomering werd mijn moeder gediagnosticeerd met uitgezaaide borstkanker. Toen was ik blij met mijn verpleegkundige vaardigheden en hebben wij haar tot haar overlijden thuis verzorgd. Al die ervaringen hebben me gevormd en mijn visie op verpleegkunde diepgaand beïnvloed.’

Wat ben je gaan doen na de opleidingstijd?

‘Het was een al langer gekoesterde wens om ontwikkelingswerk te gaan doen. Toen ik bij de kapper een verhaal las over een Duitse neurochirurg die in Managua (hoofdstad Nicaragua, red.) kinderen opereerde onder erbarmelijke omstandigheden, schreef ik hem een brief dat ik wilde komen helpen. Hij schreef terug: “Komm schnell!” Zo vertrok ik, nauwelijks voorbereid en met een beetje Spaans en een beetje geld op zak. Het was buffelen om daar mijn weg te vinden, want die arts had helemaal niets geregeld en ik werkte daar illegaal.

Na terugkomst ging ik geneeskunde studeren. De voornaamste reden was dat ik geen carrièreperspectief zag in de verpleging. Ik wilde verder aan het bed; niet het management in of op een IC gaan werken. Maar ik wilde ook meer weten en meer verantwoordelijkheid. Tegenwoordig kan je dan verpleegkundig specialist worden, maar in 1985 bestond dat beroep nog niet. Naast mijn studie bleef ik werken als verpleegkundige. Dat was best gek: ik deed vaak diensten in het Academisch Medisch Centrum in Amsterdam, waar mijn collega-studenten coassistent waren. De studie ging me goed af, maar ik had moeite met de wijze waarop artsen werden gevormd. Je moest afstand tot de patiënt houden. Mij werd verteld dat ik alles dat ik als verpleegkundige had geleerd moest vergeten, want “als arts keek je anders”.

Toen ik een vacature bij Artsen zonder Grenzen zag voor een verpleegkundige die in een afgelegen gebied in Oost-Nicaragua preventieve gezondheid moest gaan vormgeven, hoefde ik niet lang na te denken. Ik onderbrak mijn studie voor een jaar. Ons team had een geweldige tijd daar, met veldwerk bij de Miskito, een inheems volk. Je kon alleen met een boot bij hen komen en gezondheidszorg bestond er nauwelijks. Niet zo gek natuurlijk dat ik na mijn terugkeer niet meer in het malletje van brave geneeskundestudent paste. Ik ben uiteindelijk afgestudeerd met een vrij doctoraal rond primary health care en met een doctoraal in de medische antropologie. Ik heb mijn afstudeeronderzoek gedaan in de Filippijnen. Het ging over het overdadige gebruik van metronidazol bij diarree van jonge kinderen. Na mijn afstuderen bleek het niet zo gemakkelijk om een baan in het ontwikkelingswerk te krijgen. Toen ging ik aan de Erasmus Universiteit Rotterdam werken als docent sociaal-medische wetenschappen.’

AnneLoes Van Staa
AnneLoes van Staa: ‘Ik paste niet meer in het malletje van brave geneeskundestudent’. Foto: Henk Rosendal

Later ben je gepromoveerd. Waarover ging het onderzoek?

‘In 1995, inmiddels 30 jaar geleden, diende ik mijn eerste onderzoeksvoorstel in bij de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek. Het onderwerp kwam rechtstreeks uit mijn ervaringen in het kinderziekenhuis. Het ging om een 25-jarige man met cystische fibrose die bij ons op de kleuterafdeling in een box lag. Overdracht naar een volwassenenafdeling was onmogelijk, niemand wist daar wat CF was. In die tijd haalde bijna niemand met zo’n erfelijke aandoening de volwassen leeftijd. De jongeman, die net zo oud was als ik, ging tussen de kleuters sterven. Dat heeft diepe indruk op me gemaakt.

Ik realiseerde me dat steeds meer kinderen met ernstige, aangeboren of verworven aandoeningen volwassen werden en geen passende zorg konden krijgen. Daarom werd dat mijn onderzoeksonderwerp. Het voorstel werd afgekeurd omdat het geen relevant probleem zou zijn! Tien jaar later werd het mijn promotieonderzoek, en nog steeds werk ik aan dit thema. Het is nog altijd relevant en bovendien héél complex. Mijn promotieonderzoek, “Op Eigen Benen”, ging over wat jongeren met chronische aandoeningen willen en kunnen in de zorg. Maar ook over wat hun ervaringen zijn met de overgang naar volwassenheid. Na 20 jaar besteed ik nog steeds veel tijd en aandacht aan transitiezorg, vooral in verbeterprogramma’s om teams te helpen met praktische tools en tips. Dat doen we samen met jongeren en professionals, bijvoorbeeld in ons project “Transitie Draait Door”. Daarbinnen voeren we met meerdere ziekenhuizen en revalidatiecentra verbeterprojecten uit. En we doen een grote cohortstudie onder jongeren die overstappen.

Transitiezorg is trouwens een verpleegkundig thema bij uitstek: het gaat over veel meer dan een medische overdracht. Jongeren zitten in een roerige tijd van veranderingen die komen kijken bij het volwassen worden; ze moeten worden voorbereid op een zelfstandig leven met een chronische aandoening. Verpleegkundigen nemen hier het voortouw in, ontwerpen transitieprogramma’s en vervullen de rol van transitiecoördinator. De Op Eigen Benen-projecten en -toolkits (zie www.opeigenbenen.nu) van Hogeschool Rotterdam hebben daar zeker aan bijgedragen.’

Je bent al lange tijd lector. Wat is jouw onderwerp?

‘Toen ik in 2002 solliciteerde voor de functie van lector Transities in Zorg, wist niemand wat een lector was of zou moeten doen. Ik was nog niet eens gepromoveerd, maar wist wel dat ik iets met transities wilde. De verpleegkundige theorie van Afaf Meleis over de rol van verpleegkundigen bij transities die patiënten doormaken werd onze leidraad. Mijn collega Jacomine de Lange en ik hebben samen onze ideeën kunnen vormen over onderzoek aan een hogeschool. Als onderzoeker op een hogeschool sta je dichter bij de praktijk dan op een universiteit. Dat biedt kansen. Pionieren als lector vond ik een uitdaging. Ik ben trots op wat we hebben bereikt. In 2019 kreeg ik de Deltapremie voor mijn bijdrage aan praktijkgericht onderzoek. Een enorme eer. Nu ben ik al meer dan 20 jaar lector. Mijn onderzoek gaat over het belang van samenwerking met de patiënt en naasten, het versterken van eigen regie en zelfmanagement. En hoe verpleegkundigen dat op een effectieve manier kunnen ondersteunen en tegelijkertijd zelf vitaal blijven.’

Voel je je nog verpleegkundige of meer lector?

‘Voor mij staat voorop dat ik verpleegkundige ben. Ik voel mij zeer verbonden met het vak en mijn beroepsgroep. Maar ik ben ook een praktijkgerichte onderzoeker die de zorg graag beter wil maken, waarbij we uitgaan van wat goed is voor de patiënt én de zorgverlener. Onderzoek helpt je de praktijk beter te duiden en snelle oplossingen en kretologie te wantrouwen. Het dwingt je om kritisch te zijn op je eigen handelen. En maakt je ook bescheiden, want er is zoveel dat je niet weet of niet goed begrijpt. Daarom is onderzoek belangrijk voor de verpleegkunde.’

Wanneer ben je een goede verpleegkundige?

‘Een goede verpleegkundige is nieuwsgierig; iemand die probeert te achterhalen wat een patiënt nodig heeft, goed kan luisteren en openstaat voor de mens achter de patiënt. Zonder onderscheid. Ik bewonder verpleegkundigen en verzorgenden die niet alleen weten wat ze doen en waarom, maar die nét dat stapje extra zetten voor de patiënt. Ons vak is zo veelzijdig en we komen in aanraking met iedereen, nabijheid is voor mij de kern van de verpleegkunde. Je kunt een aap of robot leren een injectie te geven, maar niet om een goed gesprek te voeren. Dat wordt weleens onderschat.’

Je hebt de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Toch werk je nog. Vertel?

‘Waarom zou ik stoppen? Pensioen lijkt me niets; ik zoek altijd een uitdaging. Mijn werk is nog niet klaar en ik ben nog gezond van lijf en leden. Er zijn zoveel mensen als ik; ik verbaas me erover dat in deze tijd van personeelstekorten werkgevers niet creatiever en flexibeler zijn met jonge gepensioneerden. Wij kunnen de zorg nog zoveel bieden.

‘Jonge gepensioneerden kunnen de zorg nog zoveel bieden’

Volgend jaar wil ik proberen mijn BIG-registratie te vernieuwen. Dan kan ik weer als verpleegkundige in de wijk werken of ergens als vrijwilliger aan de slag gaan. En ja, een beetje meer tijd voor mijn gezin en hobby’s, zoals muziek maken, handwerken en lezen, dat zou fijn zijn. Misschien eindelijk dat boek schrijven? Wat bestuurswerk? Maar de verpleegkundige praktijk, die trekt me toch het meest.’

Werkzaamheden

2003 – Heden:        Lector Transitie in zorg, Hogeschool Rotterdam

1994 – 2016:         Universitair docent, Erasmus Universiteit Rotterdam

1984 – 1994:         Verpleegkundige, binnen en buitenland

Opleiding

2006 – 2012:            Promotietraject, Erasmus Universiteit Rotterdam

1986 – 1993:            Geneeskunde en Culturele Antropologie, Universiteit van Amsterdam

1980 – 1984:            In-Service verpleegkundige-A & Kinderaantekening, Academisch Ziekenhuis Rotterdam