Artikel bewaren

Je hebt een account nodig om artikelen in je profiel op te slaan

Login of Maak een account aan
Reacties0

Interview | Jelle Reijngoudt: ‘Beter beeld van de wijk’

adriaansen
Wijkverpleging is complexer en uitdagender dan veel studenten denken. Hbo-v-docent Jelle Reijngoudt wil een realistischer beeld creëren.
Jelle Reijngoudt. Foto: Stijn Rademaker

Het woord preventie valt vaak vanuit de overheid. Ook wijkverpleegkundigen zouden meer aan preventie moeten doen.

‘We zouden moeten beginnen met een goed bekostigingsmodel dat ook preventie omvat. Samenwerking binnen je wijk is belangrijk: met alle organisaties die betrokken zijn in de wijk. Ik werkte zelf in een dorp met drie organisaties en twee zzp’ers die wijkverpleging boden. Maar er was weinig samenwerking en ik wist niet wat zij deden aan preventie.

We werden gezien als concurrenten van elkaar. Dat is inmiddels verbeterd, er is nu sprake van concullega’s. Ik denk dat preventieactiviteiten goed op elkaar moeten worden afgestemd, zodat er geen dubbelingen plaatsvinden. Maar we moeten wel op dezelfde manier werken. Cliënten zijn soms aan het shoppen om bij een andere organisatie meer hulp te krijgen. Een collectief plan voor de wijk zou sterk kunnen werken.’

Het vordert nog niet zo met de implementatie van technologie

‘Dat is logisch, want het wordt in de wijkverpleging amper vergoed. Leefstijlmonitoring zou bijvoorbeeld goed kunnen werken en is rendabel wanneer het op grote schaal wordt ingezet, maar er is tijd en geld nodig om dat te implementeren. Ik verwacht niet dat het beter gaat worden met de nieuwe bekostigingswijze. Het wiel wordt iedere keer opnieuw uitgevonden via pilots en proeftuinen, terwijl de technologie overal al gebruikt wordt.

Ik heb in een organisatie gewerkt waar we beeldbellen introduceerden, terwijl het bij een collega-organisatie in dezelfde omgeving alweer afgeschreven was. Daar bleek het niet rendabel genoeg. Maar onze organisatie wilde het opnieuw proberen, want er was subsidie beschikbaar. Na de subsidie konden we niet meer beeldbellen met cliënten omdat het geld op was. Zowel bij implementeren als de-implementeren zou de borging van de technologie de essentie moeten zijn.’

Zou een sociale robot als Tessa, die dagstructurering regelt, een Wmo-voorziening moeten worden wanneer mensen hem niet zelf kunnen betalen?

‘Laatst heb ik in een column op LinkedIn geschreven dat in de gemeente waar ik woon een campagne is gestart met posters en websites: “Ik help mijn buren en mijn moeder, want ik heb zelf genoeg geld om geen beroep te hoeven doen op de Wmo”. Maar we hebben in Nederland robotstofzuigers. Waarom vraagt de gemeente niet aan bewoners om die aan te schaffen en vergoedt ze de stofzuiger voor mensen die deze niet zelf kunnen betalen?

Dat is toch veel goedkoper dan iemand iedere week laten stofzuigen? In de Wmo gebeurt dat zelden. Ook domotica kan veel meer worden ingezet. Die automatische thermostaat van 100 euro is veel goedkoper dan een wijkverpleegkundige die dagelijks vijf minuten besteedt aan het omhoog en omlaag zetten van de thermostaat. Bij verpleegkundigen zie ik nog wel rebels leiderschap terugkomen, maar dat kunnen we niet verwachten van gemeenteambtenaren. Die volgen keurig de letter van de wet.’

Technologie gaat ook over data. Hoe worden wijkverpleegkundigen meer datagericht?

‘Door zoveel mogelijk te doen met de data die al verzameld wordt, zodat ze er geen extra administratielast bijkrijgen. En ze moeten kritisch zijn op de administratie die ze op dit moment doen en die ze er met de nieuwe bekostiging bij gaan krijgen. We moeten kritisch zijn op wat we vragen van wijkverpleegkundigen om in te vullen en wat we doen met de data die ze sowieso al invullen.

Als we een goede standaard maken voor de zorgplannen die we nu al maken, kun je vervolgens ook een goede data-analyse toepassen en een goede vergelijking maken. Het zou mooi zijn wanneer studenten zich tijdens de opleiding al meer zouden richten op welke data worden verzameld en hoe die worden gebruikt. Rapportages die we schrijven, zijn bijvoorbeeld ook data. En ik denk dat de samenwerking met sectoren buiten de verpleegkunde zou moeten worden gezocht, bijvoorbeeld ICT of Business Development, om deze data goed te kunnen analyseren.’

Veel vernieuwingen komen niet van de grond omdat wijkverpleegkundigen met moeite hun dagelijkse cliënten kunnen bedienen.

‘Soms word ik er chagrijnig van. Ik las laatst in het Brabants Dagblad dat de thuiszorg bij een organisatie wordt afgeschaald en dat cliënten voortaan zelf hun ogen moeten druppelen. Ik vind het ergerlijk om te lezen dat dat nu pas gebeurt, terwijl die druppelbril al tien jaar bestaat en uitgevonden is door ouderen zelf. Dat is toch geen teken van vooruitstrevendheid.

Ook wordt geframed dat het zou komen door personeelstekort, terwijl de focus ligt op het vergroten van de zelfredzaamheid. Maar ik merk ook dat veel wijkverpleegkundigen nog dagelijks steunkousen aantrekken omdat de cliënt het niet zelf zou kunnen met een hulpmiddel, terwijl er slechts twee of drie hulpmiddelen geprobeerd zijn. Maar wat denk je dat een wijkverpleegkundige kost? In de regio is er een partij die alleen maar steunkousen aantrekt.

‘Meer wetenschappelijk onderzoek in de wijk is essentieel’

Hun businessmodel is erop gericht cliënten zolang mogelijk in zorg te houden in plaats van het hen zelf te laten doen met een hulpmiddel. Laat een zorgverzekeraar in gesprek gaan met zo’n partij die alleen steunkousen aantrekt. Er wordt bij hulpmiddelen overigens ook vaak gefocust op het middel in plaats van op het doel: je moet zoveel Medido’s per team hebben. Dat is een duur hulpmiddel, terwijl een medicatiewekker met een baxterrol vaak ook volstaat.’

De-implementeren blijkt moeilijker te zijn dan implementeren, omdat ‘iets loslaten en niet meer doen’ moeilijker is dan iets doen.

Jelle Reijngoudt: ‘Een verplichte cursus zou een voorwaarde moeten zijn om te mogen indiceren’ Foto: Stijn Rademaker

‘Wanneer het “niet meer doen” vervangen wordt door iets anders doen, dan wordt het makkelijker. Er zijn momenteel twee studies in de wijkverpleging naar de Beter Laten-lijst, maar nog steeds bungelt de wijkverpleging onderaan qua wetenschappelijk onderzoek. Het is essentieel om meer wetenschappelijk onderzoek uit te voeren in de wijk, omdat het een van de grootste zorgsectoren is die bovendien de komende jaren alleen maar gaat groeien.

De lopende onderzoeken gericht op implementatie van interventies zijn gebaseerd op richtlijnen, standaarden en protocollen. Terwijl er veel gebeurt in de wijk wat niet in die richtlijnen staat en wat wel gedaan wordt door iedereen. Ik zou ook benieuwd zijn naar de resultaten van een onderzoek dat zich daar specifiek op richt.

Niemand gaat de richtlijnen lezen, het is onrealistisch om dat te verwachten. Maar je wordt er wel op afgerekend als je een fout maakt. Daar zouden we als beroepsvereniging wel wat sterker in mogen zijn en onze collega’s beter mogen faciliteren, door bijvoorbeeld samenvattingskaarten te maken die wél leesbaar zijn.’

Je richt je op praktijkvariatie in de wijk, waarbij in ogenschijnlijk dezelfde casuïstieken de indicatie door wijkverpleegkundigen varieert. In hoeverre is die variatie misschien juist wel de bedoeling?

‘Er wordt onderzoek gedaan naar praktijkvariatie, omdat je moet kunnen verklaren waarom in vergelijkbare situaties de ene wijkverpleegkundige meer uren indiceert dan de andere. Een deel van de variatie is gewenst en een deel ongewenst. De nadruk ligt erg op de ongewenste praktijkvariatie, terwijl ik verwacht dat een groot deel gewenst is.

‘Maak samenvattingskaarten van richtlijnen die wél leesbaar zijn’

Het overgrote deel van de wijkverpleegkundigen wil het goede doen, maar het gaat vooral over fraude met pgb’s in de wijk, terwijl fraude voorkomt in alle sectoren van de gezondheidszorg. Vergelijken is moeilijk, omdat we werken met verschillende classificatiesystemen: Omaha en NIC NOC NANDA. Er zou moeten worden geselecteerd op zorgresultaten, maar die zijn in Omaha beperkt opgenomen, dus dat is taaltechnisch moeilijk.

De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) past per 1 januari 2024 de bekostiging van de wijkverpleging aan, terwijl het onderzoek naar de praktijkvariatie nog lang niet is afgerond. De NZa wacht de uitkomsten van het onderzoek niet af en perkt wel de rechten van de wijkverpleegkundige in om te indiceren.’

Je was wijkverpleegkundige en bent nu docent hbo-v. Studenten hebben van de wijk vaak een beeld dat het te weinig complex is. Hoe verleid je studenten tot een keuze voor de wijk?

‘Mijn doel is om in Nederland een realistischer beeld van de wijk te creëren. Ik heb twee boeken over de wijkverpleging geschreven die daarop aansluiten. Het is een mooi en dankbaar vak. Ik vertel aan eerstejaarsstudenten dat ik de acute zorg in wilde, maar inmiddels een totaal ander pad bewandeld heb. Ik geef veel voorbeelden uit de wijk om studenten te laten zien wat zich daar afspeelt. Ik schets ook het toekomstperspectief, omdat steeds meer complexe zorg zich zal verplaatsen naar de wijk.’

Jongerejaars studenten ontgaat de complexiteit in de wijk

‘Die gaan vaak mee met de verzorgenden. Het concept van Zorg Innovatie Netwerk (ZIN) zou eraan kunnen bijdragen dat studenten een realistisch beeld krijgen. Ik probeer in het ZIN in Tilburg wetenschappelijk onderzoek, onderwijs en de praktijk te verenigen. Samen met de teams zetten we langlopende onderzoekslijnen uit, waarbij afstudeeronderzoeken op elkaar moeten aansluiten.

We stimuleren studenten om in hun onderzoeken aan te sluiten op wat het team nodig heeft. Daarnaast krijgen studenten op locatie context-specifiek onderwijs. Een voorbeeld van zo’n project is de implementatie van beeldbelbrillen, ook voor studentbegeleiding op afstand. Studenten gaan in een ZIN sneller individueel op pad. Soms hebben ze wat meer sturing nodig. Dan kan de wijkverpleegkundige vanuit het kantoor meekijken wat er gebeurt bij de cliënt.’

Voor de wijk komt 150 miljoen euro ter beschikking voor het opleiden van mensen die in de wijk willen werken of al werken.

‘Wijkverpleegkundigen moeten beter worden opgeleid, zodat ze beter kunnen indiceren en er minder praktijkvariatie ontstaat. Van wijkverpleegkundigen wordt nu niet verwacht dat zij een post-hbo-opleiding volgen om hun werk goed te doen, terwijl dat voor bijvoorbeeld bijna alle ziekenhuisspecialismen wel een vereiste is. De wijkverpleging is verre van minder complex dan een ziekenhuissetting. Het zou daarom logisch zijn als het geld daarnaartoe zou gaan.

In onderwijsinstellingen kan het curriculum verder worden onderbouwd met een grotere focus op de wijkverpleging. Indiceren is zó specialistisch, dat minimaal een verplichte cursus rond het indicatieproces een voorwaarde zou moeten zijn om dit te mogen doen. En ik ben voorstander van transmuraal stagelopen, waarbij studenten een cliënt volgen. Ik probeer zelf als docent ook een realistisch beeld neer te zetten. Het is niet allemaal rozengeur en maneschijn; als studenten er maar een goed beeld van hebben.’

CV

Werkzaamheden 

2022 – heden Docent-onderzoeker hbo-verpleegkunde, Fontys Hogescholen
2021 – 2022 Adviseur-projectleider wijkzorg, Zorg in Oktober, Bladel
2018 – heden Zzp-docent
2017 – 2021 Wijkverpleegkundige, Zorg in Oktober, Bladel

Opleiding

2020-heden Master verplegingswetenschap, Universiteit Utrecht
2020 Postgraduaat verpleegkundig pijnconsulent, UZ Leuven
2018 Hbo-verpleegkunde, Fontys Mens en Gezondheid