Ze raakte hiermee aan een in mijn ogen cruciaal, maar nog altijd onderbelicht deel van onze zorggeschiedenis. In de afgelopen jaren hoorde ik hier tijdens mijn onderzoek steeds meer over: hoofdzusters en directrices die samenwoonden met een ‘vriendin’, soms zelfs levenslang. Een eventuele relatie werd zelden uitgesproken en was hooguit een publiek geheim. Tijdens een interview vertelde iemand me: ‘Er waren wel heel veel alleenstaande vrouwen of twee vriendinnen die dan gewoon “samenwoonden”. Maar verder werd dat ook onder de mantel der, tja, weet-ik-veel, bedekt.’
Verbonden aan beroep
Bij het in kaart brengen van verpleegkundige pioniers in ons Museum voor de Verpleegkunde – FNI, valt het ook op: het zijn veelal vrouwen van ongeveer dezelfde leeftijd, vaak bekenden van elkaar, en opvallend vaak ongehuwd. Natuurlijk, dat betekent (zeker!) niet dat zij allen homoseksueel waren. Maar het zegt wel iets dat zij zich, in een tijd waarin van vrouwen werd verwacht dat zij zouden trouwen en kinderen krijgen, juist verbonden aan hun beroep. En dat vaak deden met een opvallend onafhankelijk of zelfs ‘masculien’ voorkomen.
Geaardheid maakt iemand natuurlijk niet per definitie een betere verpleegkundige. Maar in de context van de geschiedenis van de zorg blijkt het toch wel een factor van belang te zijn. Zoals Aan de Stegge terecht opmerkt: tot ver in de jaren ’50 van de vorige eeuw konden vrouwen na hun huwelijk ontslagen worden. De verpleegkunde bood ongehuwde vrouwen een van de weinige wegen naar een maatschappelijke carrière, zonder dat er al te veel vervelende vragen werden gesteld over hun persoonlijke leven.
‘Verpleegkundige pioniers waren vaak ongehuwd’
Pas in de jaren ’70 begon langzaam het idee door te dringen dat een vrouw zou blijven werken na haar huwelijk of de geboorte van haar kinderen. En juist in die decennia, de jaren ’60 en ’70, ontwikkelde de verpleegkunde zich tot een volwaardig vakgebied. Verpleegkundigen kwamen terecht op belangrijke posities binnen de overheid, in directies van dagscholen, als onderzoekers en als bestuurders. Vrouwen dus, die kozen voor een carrière en daarmee vaak niet voor het huwelijk.
Haar eigen pad
Publiekshistoricus Bart Both dook recentelijk dieper in dit onderwerp tijdens het onderzoek voor zijn masterscriptie. Hij reconstrueerde onder andere het levensverhaal van Marianne van Driel Krol: verpleegkundige en onder andere een vroege pleitbezorger van verplegingswetenschap. Uit haar archief blijkt dat zij haar leven deelde met een vrouw en buiten de heteronormatieve structuren van haar tijd haar eigen pad bewandelde. Boths onderzoek toont aan hoe belangrijk het is om deze ‘stemmen uit de schaduw’ hoorbaar te maken. Hij pleit voor verder onderzoek naar deze vergeten groep binnen onze zorggeschiedenis.
En dat is broodnodig. Niet omdat seksuele geaardheid van invloed is op iemands kwaliteiten als verpleegkundige. Maar omdat een intersectionele blik op onze geschiedenis zichtbaar maakt hoe het volledige leven, wie iemand was, met wie iemand leefde, welke keuzen iemand moest maken, een rol speelt in professionele ontwikkeling. Dat is geen voetnoot, maar een essentieel hoofdstuk van de geschiedenis van de gezondheidszorg. En dat verhaal verdient het om verteld te worden. Door ons allemaal.
